Gedachtes over het impostersyndroom

Dit artikel verscheen op 18 oktober 2018 tijdens de Fakeweek op Hard//hoofd

Ik heb het gevoel dat ik dom ben. Een gevoel dat wordt weerspiegeld in alles om me heen, in alle gesprekken die ik voer. Pas bijvoorbeeld, toen een vriendin me vakantiefoto’s van haar reis naar Israël liet zien. In plaats van er daadwerkelijk naar te kijken, kon ik alleen maar nadenken over hoe weinig ik weet van het Arabisch-Israëlisch conflict en hoe gênant dat is. Thuisgekomen die avond zocht ik Israël op Wikipedia op, maar het lukte me niet me op de tekst te concentreren, omdat mijn hoofd volstroomde met synoniemen voor ‘dom’ en ‘bedrieger’. Ik begon te huilen, klapte mijn laptop dicht, en wist nog steeds niks.

*

Begin dit jaar begon ik deeltijd aan de master Theatre Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Ik dacht dat ik een manier had gevonden om alles te combineren wat voor mij belangrijk is: twee dagen per week intellectuele verdieping aan de universiteit, twee dagen schrijven en theatermaken, twee dagen werken bij de bloemist. Bezorgde vragen van mijn vrienden of het allemaal niet wat veel zou worden wuifde ik weg. Ik had juist de perfecte balans gevonden, op deze manier zou ik precies worden wie ik wil zijn. ‘Een homo universalis?’, vroeg iemand. ‘Zoiets’. Ik hield het drie weken vol en zat toen huilend op de bank bij mijn ouders.

*

Dit is niet de eerste keer dat ik huilend op de bank zit bij mijn ouders. Het komt altijd op hetzelfde neer: hartkloppingen, nare gedachtes, te druk, interesseverlies. Mijn vader vergelijkt me met de restaurants uit het televisieprogramma Hell’s Kitchen van Gordon Ramsay, dat we vroeger vaak samen keken. Deze restaurants, die aan de rand van een faillissement staan, hebben meestal honderden gerechten op hun menukaart staan. Ze denken met hun oneindige culinaire aanbod al hun gasten tevreden te stellen, maar in de praktijk laten ze iedereen – inclusief zichzelf – onverschillig. Omdat ze nergens echt voor staan – niet voor hun lasagnes, niet voor hun curry's.

Als mijn agenda een menukaart zou zijn, zou Gordon Ramsay er één blik op werpen en hem vloekend in de vuilnisbak gooien. Hij zou me een kwartier de tijd geven om mijn specialiteit klaar te maken, en ik, ik zou volledig in existentiële paniek raken. Wat is mijn specialiteit? Ik heb het vast ooit geweten, maar momenteel heb ik geen enkel idee meer waar ik voor sta.

*

Mijn vriend was de eerste tegen wie ik durfde te zeggen dat ik mezelf dom vind. Ik zei dat hij niet mocht lachen, en vertelde hem toen alles: dat ik me zo schaam voor de gaten in mijn kennis, dat ik het gevoel heb dat ik alleen maar onzin denk, dat ik soms bang ben dat ik geen interesses heb, dat ik niet weet wat mijn positie binnen debatten over feminisme is, dat ik pas een nachtmerrie had waarin een theatercriticus aan me vroeg ‘wat mijn stem in hemelsnaam bijdroeg’, dat ik moest huilen met de Wikipedia-pagina van Israël open. En ook, dat ik dit nadenken over mijn ‘dom zijn’ dom vind, omdat het maakt dat ik alleen maar over mezelf nadenk, in plaats van over interessantere, belangrijkere zaken, en dat ik bang ben dat dit ervoor zorgt dat het uiteindelijk een self-fulfilling prophecy is.

Hij moest niet lachen, maar zei: ‘Jij moet niet naar de universiteit, jij moet in cognitieve gedragstherapie.’

*

Maar ik weet al wat er met me aan de hand is, ik heb de Wikipediapagina van mijn ‘aandoening’ al tientallen keren gelezen. Ik weet wat er staat: 'Het oplichterssyndroom [imposter syndrome] is een term (…) om mensen te beschrijven die niet in staat zijn hun prestaties te internaliseren. Ondanks externe bewijzen van hun competentie, blijven mensen met het syndroom ervan overtuigd dat ze bedriegers zijn en hun succes niet verdienen.' Ik weet ook dat er staat: 'komt meer voor bij succesvolle vrouwen.'

*

Toen ik onlangs in bad zat, drong een beeld zich aan me op. Een kaart van Amsterdam, met daaroverheen keurig verspreid mijn lichaam. Een groot deel van mijn hart, mijn borsten, billen en mijn vagina lagen bij het huis van mijn vriend. Mijn hersens lagen bij de universiteit. Mijn handen bij de bloemist. Mijn onderbuik in het theater. In mijn eigen kamer lag slechts een homp restvlees.

Ondanks de fouten in dit rare metaforische beeld, zag ik de betekenis: ik heb ieder deel van mezelf uitbesteed. Het is niet zo raar dat ik op spaarzame momenten alleen het gevoel heb dat ik niks ben, of sterker nog, dat het voelt alsof er niks van me over is. En dat ik me op die momenten ook absoluut niet kan voorstellen dat ik ergens of voor iemand anders wel wat beteken.

*

Gordon Ramsay is vooral geïnteresseerd in hoe hij restaurants (weer) succesvol kan maken. Ik ben vooral benieuwd waar mijn idee vandaan komt dat een volle agenda garant staat voor een betekenisvol bestaan. Waarom is het belangrijk om mezelf zoveel op te leggen, terwijl het me niet gelukkig maakt? Volgens cultuurfilosoof Maarten Coolen is het typisch iets van onze tijd. In een recent Trouw artikel over het burn-outfenomeen stelt hij dat ‘onze identiteit een narratief karakter [heeft] gekregen: je moet je persoonlijke verhaal voortdurend updaten om te zorgen dat je interessant blijft voor andere mensen. Want alleen dan besta je.’

Het is interessant om na te denken over waarom je iets doet, vooral als het gaat om dingen die ogenschijnlijk 'goed' voor je zijn. Ik dacht dat ik naar de universiteit ging omdat ik houd van intellectuele uitdaging. Maar toen ik er goed over nadacht en echt eerlijk tegenover mezelf was, wist ik dat mijn motivatie met name lag in de hoop dat een universitair diploma het einde van mijn onzekerheid en minderwaardigheidsgevoelens zou betekenen.

En zo zie ik bijna iedereen om me heen hun levens volproppen, in de hoop dat ze ooit, in een toekomst, als ze dat ene boek hebben gelezen, die ene cursus hebben gedaan, eindelijk tevreden zijn met het verhaal dat ze voor zichzelf verzinnen. Ze moeten door en door, meer en meer, omdat anderen het ook kunnen, en omdat ze bang zijn dat als ze heel eventjes stilstaan, er iemand voorbijkomt die ziet hoe slordig het eigenlijk in elkaar zit, hun verhaal. Want als je geen tijd neemt om na te denken, en handelt uit de angst om door de mand te vallen, word je precies diegene die je niet wilde zijn: geen homo universalis, maar een bij elkaar geraapt zooitje, iemand die nergens meer voor staat.

*

In een reactie op het artikel van Coolen deed Esther Gerritsen een oproep in de krant om in oktober niet alleen te stoppen met slechte gewoontes, maar ook met goede, zoals interessante hobby’s of verstandige sporten. ‘Stop en blijf thuis’, schrijft ze. Volgens mij is dat een goed advies.

Zelf stopte ik na drie weken met de universiteit. ‘Wat dapper’, zeiden familie en vrienden. Dat stemde me vrolijk en hoopvol, ik had verwacht dat ze het laf en dom zouden vinden. Ineens heb ik weer ruimte in mijn hoofd voor alle gedachtes en ideeën die ik zolang heb gemist. Ik kan weer ontroerd raken door dingen die niet over mezelf gaan, en hoor mezelf gepassioneerd betogen over fenomenen als opera. Het voelt alsof ik weer kan ademhalen. Alsof ik weer op zoek kan gaan naar wie ik ook alweer ben, en waar ik ook alweer voor dacht te staan.


Mark